Artikelen © Diana Vernooij 2007

terug naar Artikelen

Christen en Boeddhist

Lezing door Diana Vernooij
12 oktober 2007, Theologisch Cafe Amsterdam.

“Een monnik wordt achtervolgd door een tijger. Hij rent over de vlakte om te vluchten, dan struikelt hij en valt over de rand van een afgrond. Hij weet zich vast te grijpen aan een pol gras en komt midden in de afgrond te hangen. Hij kijkt omhoog en ziet de kop van de tijger die hem achtervolgen naar hem gluren – omhoog is dus geen uitweg. Hij kijkt omlaag en ziet daar een tweede tijger staan – naar beneden is dus ook geen uitweg. Dán ziet hij recht voor zich bij de pol gras waar hij aan hangt een aardbei¬plantje met een grote rode aardbei. Hij plukt de aardbei en stopt hem in zijn mond: mmm – heerlijk.”

Met dit boeddhistische verhaal wil ik mijn verhaal beginnen. Fijn om hier uitgenodigd te zijn om over mijn liefde voor boeddhisme en christendom te vertellen. Over de clou van het verhaaltje over de monnik en de tijgers hou ik u nog in spanning. Ik begin met iets meer van mijzelf te vertellen en over mijn praatje.

Deel 1 – Over mezelf

Van huis uit katholiek, als puber weggelopen uit de kerk, heb ik spiritualiteit herontdekt bij het sterven van mijn moeder toen ik 28 was. Op zoek gegaan en ‘bekering’ ervaren, overgave aan geloof – ja, er is een grond in dit bestaan, iets dat je genade kunt noemen, er is een zinvol leven mogelijk. En toen wilde ik ook leven vanuit die zinvolheid, een weg gaan om nog meer te leren, nog meer te ervaren wat het is om vanuit aanwezigheid, mededogen en liefde te leven.

Ik ging op zoektocht langs kerken. Daar vond ik wel iets maar vooral ook veel gevecht tegen de bestaande kerkelijke orde – en daar had ik geen zin in. In datzelfde jaar ben ik boeddhistische meditatie gaan praktiseren, als een beoefeningspraktijk – een weg naar zelfinzicht en wijsheid. Het Boeddhisme in de westerse vorm is mijn voornaamste inspiratiebron geworden. Het is een hele praktische weg om jezelf te leren kennen en je reacties en mechanismen en vanuit die zelfkennis mededogen te ontwikkelen en meer te kunnen betekenen in de wereld.

Ik ben filosofie gaan studeren, met theologie als bijvak. Ik ben afgestudeerd in filosofie in relatie tot het christendom op Thomas van Aquino. Zestien jaar geleden ben ik voorganger geworden in de Duif, een oecumenische kerk in Amsterdam waar we met negen à tien democratisch gekozen vrijwilligersvoorgangers de diensten maken. Dat betekent dat ik zo’n 6 à 7 keer per jaar voorga – met soms een doop, huwelijk of begrafenis.
Al die jaren ben ik meditatie blijven beoefenen, allereerst zenmeditatie en bij verschillende leraren en voor mezelf. Ieder morgen zit ik korte of langere tijd op mijn meditatiekussen. Op dit moment beoefen ik Vipassana meditatie bij Jotika Hermsen, die hier in het centrum van Amsterdam haar sangha heeft, haar gemeenschap.

Ik neem deel aan de redactie van Vorm & Leegte, een boeddhistisch kwartaalblad. Daar schrijf ik een forum over boeddhisme en maatschappelijke vraagstukken.
In het dagelijks leven heb ik een fulltime baan als manager in de maatschappelijke opvang. Dat is werk met stress en verantwoordelijkheden, waardoor een serene tijdverpozing in een klooster maar een of twee keer per jaar een weekend of een week kan. Maar ´s morgens zit ik op mijn kussentje te mediteren en zondags zit ik in de kerk.

Mijn praatje – ik wil het graag hebben over het Boeddhisme en over de verbinding die ik leg met het Christendom, mijn voorgaan in de Duif. Ik zal iets meer uitleggen over het boeddhisme dan het christendom omdat ik ervan uit ga dat het christendom bij u allen bekend is en het boeddhisme in mindere mate.

Deel 2 – over het Boeddhisme

Dan nu eerst over het Boeddhisme. Hoewel het een wereldgodsdienst genoemd, is het Boeddhisme – in de letterlijke zin van het woord – geen godsdienst. Boeddha heeft het nooit over goden en beschouwt zichzelf ook niet als een god of godenzoon. Ook kent de basis van het Boeddhisme geen geloofsartikelen, geen dogma’s die je moet aannemen of voor heilig moet zien.
Wat is het Boeddhisme dan wel?

Laten we beginnen bij de Boeddha zelf. Siddhatta Gotama, de latere Boeddha, leefde aan het eind van de 6e eeuw voor Christus aan de voet van de Himalaya, in India. Hij was een hindoe, een zoon van een rijk man, en het verhaal gaat dat hij verre werd gehouden van ziekte, leed en ouderdom. De ontdekking van het lijden was zo’n schok voor hem dat hij het huis van zijn vader, zijn vrouw en pas geboren zoontje achterliet, en monnik werd, een thuisloze, zonder bezittingen, levend van aalmoezen. De heersende godsdienst, het Brahmanisme was mechanistisch geworden, ritualistisch en verbonden met macht en geld. Vele religieuze bewegingen waren daar een reactie op. Siddattha sloot zich aan bij de op dat moment sterk in zwang zijnde religieuze onafhankelijkheidsbeweging. Hij beoefende yoga en daarna een zelfgekozen zelfkastijding 6 jaar lang. Hij poogde de begeerte uit te bannen en tot verlossing te komen. Hij werd erg mager en ging er bijna aan onderdoor voor hij ontdekte dat zelfkastijding niet de weg was tot verlossing. Het besefte dat er eenzelfde soort fanatisme aan ten grondslag ligt als bij begeerte. Dat fanatisme staat de innerlijke houding van loslaten in de weg en maakt daarmee een rustige zuivere geest onmogelijk. Boeddha zocht en maakte een middenweg mogelijk. Dit is zijn eerste grote ontdekking geweest die de weg openlegde voor zijn leer: zet geen fanatisme tegenover fanatisme.

Wat is de kern van het Boeddhisme?
Kort door de bocht gezegd is het Boeddhisme een uiterst pragmatische levensfilosofie die verlichting nastreeft, en alles dat helpt is daarin toegestaan.
De basis is de erkenning van het lijden van mensen. Het boeddhisme onderscheidt in het gewone onontkoombare lijden: pijn door ziekte, honger, ouderdom en dood, en het lijden dat wij nu psychisch zouden noemen: de angst voor verlies, hebzucht en de pijn omdat je niet krijgt wat je verlangt. Wij hebben over dit soort lijden de uitdrukking: ‘de mens lijdt het meest om het lijden dat hij vreest’. Boeddha zegt dat we pijn, ziekte en ouderdom niet uit de weg kunnen gaan, maar dat het echte lijden pas ontstaat in het verzet, de ontkenning en het bevechten van pijn en gebrek. Aan deze laatste vorm lijden aan pijn kunnen we een eind maken.
Dit onderscheid is essentieel, want hier wordt al door veel mensen direct Boeddha’s leer verkeerd begrepen. Boeddha zegt dus dat pijn, ziekte, ouderdom, verlies onont¬koombaar zijn, maar dat we daar in vrede mee kunnen leven, met levens¬vreugde, verlicht zelfs.

Wij scheppen zelf ons grootste lijden. Wat ons tegenhoudt om verlicht en met levensvreugde te lezen is het verzet (de haat), de begeerte en de onwetendheid. Deze drie zijn de wortel van het lijden.
We willen niet wat er is, we doen net of het er niet is, of we doen er alles voor om het anders te maken. Als we gelukkig zijn en geld hebben zijn we bang het kwijt te raken, als we niet gelukkig zijn maakt het geluk van anderen ons boos en jaloers. En bovendien hebben we geen benul dat we zelf door ons verzet en onze hebzucht ons lijden scheppen.
Met dat verzet, begeerte en onwetendheid. hebben we ook de basis te pakken van de weg die leidt tot beëindiging van het lijden. Als we ons verzet opgeven, de begeerte naar rijkdom en geluk laten varen en inzicht veroveren in de oorsprong van het lijden – beëindigd het lijden.

Eigenlijk is dit de kern van de leer van Boeddha: besef dat je ongeluk voortkomt uit ‘het willen dat het anders is dan het is’; houd je geluk niet vast en vrees de pijn niet – wees met wat er is, dan is de pijn niet weg maar wel het lijden aan de pijn.
De rest van het boeddhisme is uitwerking en een groot assortiment aan hulpmiddelen om tot opheffing van het lijden te komen en inzicht te verwerven.

Meditatie het belangrijkste hulpmiddel in het boeddhisme om tot inzicht te komen, je mechanismen te leren doorzien. Meditatie is stil zitten en in het hier en nu zijn. Het eerste dat opvalt is dat je voortdurend met je gedachten weg bent.
Zen (de eerste vorm van meditatie die ik beoefende) leert je om je adem te tellen, en steeds de gedachten die je weghalen uit het hier en nu af te breken en terug te keren naar je adem. Je leert en concentratie en ervaart er rust door.
Vipassana (een vorm van inzichtsmeditatie die ik nu beoefen) leert je alert te zijn op het soort gedachten of emoties, ze te benoemen, en ze te ervaren, zonder erdoor meegesleept te worden. Het leert je verdragen en beschouwen.
Wat je ervaart is allereerst je diepgewortelde neiging om ervan door te gaan, weg bij wat er hier en nu is. Vervolgens kom je op het spoor wat jóuw patronen zijn om er vandoor te gaan. Hoe jij op je ervaringen en emoties reageert. De een zal vooral zitten te dagdromen over mooie toekomsten, de ander zit zichzelf steeds te verdedigen, en weer iemand anders gaat in gedachten in de aanval.
Door ernaar te kijken leer je te ervaren en te voelen zonder te reageren. Essentieel is dat je geen oordeel hebt over je eigen reacties. Dat je ze alleen maar ziet en herkent. Je laat je niet meeslepen, je schept geen drama in je hoofd, en je probeert ze ook niet weg te werken.

Deze manier van bij lijden en angst en pijn zijn, zit ergens tussen wegrennen en zwelgen in. Je laat je fantasie niet op hol slaan, en je duwt ook de pijn, de emotie niet weg. Zo kun je ervaren dat pijn of heftige emoties ook weer weggaan, eerder zelfs dan wanneer je ermee strijdt.
Een voorbeeld: je maakt je ergens zorgen over. Als je je door je zorgen laat opzwepen raakt je helemaal gefixeerd, geblokkeerd. Je zorgen overspoelen je, je maakt je ook weer zorgen over je zorgen, wordt angstig, en zo verdubbelt alles zich in een mum van tijd tot paniek.
Maar als je in staat ben die zorgen waar te nemen en ze te voelen kun je ze ook herkennen als iets dat voorbijgaat maar er nu wel even heftig is. De emoties en de pijn verlammen je niet en zakken ook weer weg: je kunt ze loslaten.
Het verhaal waarmee ik de avond begon zegt in de kern hetzelfde. De monnik hing in de afgrond aan een graspol, boven hem een hongerige tijger, onder hem een hongerige tijger. En dan die aardbei, stel je voor een prachtige rode aardbei. Hij smult ervan, wat een genot – wat een heerlijkheid – het leven is goed.

Kunt u het zich voorstellen? Nee, waarschijnlijk niet – ik ook niet – maar ik vind het wel een prachtig verhaal – en het geeft de essentie weer waar het in het boeddhisme om gaat: waarom je zorgen maken om wat je hebt verloren, waarom angst voor wat komen gaat – wees bij het moment dat er is – geniet, terwijl je weet welke bedrei¬gingen er zijn – geniet van wat het leven je hier en nu biedt. Want bevind je je niet tijdens je hele leven in de positie van de monnik? Er zal lijden en sterven zijn, levensgrote bedreigingen stormen op je af en voor je neus hangt iets om van te genieten. Geniet ervan.

Deel 3: Mijn boeddhisme en mijn christendom

Dan nu de verbinding met het Christendom. Allereerst: ik ben zelf die verbinding. Ik ben katholiek opgegroeid, ik ben gepokt en gemazeld in een christelijke traditie.
Er zijn vast punten aan te wijzen die een vruchtbare combinatie ónmogelijk zouden maken, bijvoorbeeld het geloof in de dogma’s van de christelijke kerk. Die kun je niet verzoenen met het boeddhisme dat fundamenteel niet in een god geïnteresseerd is.
Maar dat vind ik niet interessant, omdat het me praktisch nergens brengt. Ik wil in het gewone leven verder komen, ik wil naastenliefde beoefenen, hoop, geloof en liefde tot bloei brengen.
Mijn zoektocht is het om mijn eigen traditie beter te begrijpen, dankzij het boeddhisme – en mijn spirituele tocht te gaan dankzij beide tradities.

Het boeddhisme geeft me een dagelijkse oefenpraktijk, een leerweg naar meer mededogen en levensvreugde. Daardoor kijk ik ook anders naar de verhalen die ik lees in de bijbel.
Een voorbeeld, U kent het Matteusverhaal van Jezus die tijdens zijn doop door Johannes wordt herkend als de Messias. Ook uit de Hemel klinkt bevestiging: dit is mijn zoon, mijn veelgeliefde. Normaal gesproken eindigt hier onze lezing. Maar het verhaal gaat in het erop volgende hoofdstuk direct verder. “Daarna werd Jezus meegevoerd door de duivel in de woestijn”, hij vast 40 dagen en hij wordt beproefd door de duivel. Vervolgens doorstaat hij deze beproevingen, verlaat de woestijn en begint zijn predikend leven en trekt zijn eerste apostelen met zich mee.
In de Duif heb ik over deze tekst gepreekt – mooier dan mijn samenvatting die ik nu ga geven, maar ik moet nu sneller door de bocht. Wat zie ik hier in het verhaal gebeuren, alert door mijn boeddhistische training? Dat Jezus niets menselijks vreemd is, dat zijn alertheid, zijn vermogen om innerlijk waar te nemen hem heeft geconfronteerd met de giftige kant van erkenning. In hem moet een valse snaar geraakt zijn, een gevoel van eigendunk, van grootheidswaan. Het is de waan die veel beroemdheden hebben ervaren maar vaak te laat onderkent: zolang je succes hebt ervaar je jezelf als geweldig, ben je die roem kwijt dan dondert je zelfbeeld ook in.
Jezus heeft het herkent, dat valse gevoel en is de woestijn ingegaan. Hij is gaan mediteren, heeft de duivel, dat gevoel van eigendunk uit de tent gelokt – heeft de verleiding ervan volledig ervaren, en er nee tegen gezegd. Toen was hij sterk genoeg om aan zijn missie te beginnen, mensen te bekeren, een weg te wijzen.
De alertheid is essentieel om tot een zuivere weg te komen. Ik kan nog wel meer voorbeelden noemen, denk aan het verhaal van Jezus’ verraad en overlevering, hoe iedereen alle kanten uitsprong – verraad, onwetendheid, agressie, verloochening.
Alleen Jezus was de enige die zag, ervoer, verdroeg en staande bleef.

De Christelijke ethiek heeft de neiging wat zwaar op de hand te zijn. Het geweten dient ons te leiden, de onbaatzuchtigheid, het afzien van je eigenbelang ten gunste van het algemeen belang, of het belang van de ander. Zelfverzaking. Vaak wordt het goede leven ons door het verstand gedicteerd, ‘wat niet wil dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet’ – terwijl onze emoties, ons verlangen, ons trachten te verleiden tot verkeerde daden. Het vlees is zwak, zou Paulus zeggen. Dat trachten we te beheersen door moraliteit en normen. Maar er is ook een andere vorm van christelijke ethiek. Toen ik filosofie studeerde ben ik afgestudeerd op Thomas van Aquino die een prachtige vorm van deugdenethiek heeft ontwikkeld: niet door moraal maar door het goede te doen met je hart erbij - slijt je de deugden in, in je leven. Je slijt ze net zo lang in, tot je niet anders meer kunt dan het goede te doen. Het goede komt dan als een tweede natuur uit je voort.

Deze benadering lijkt nog het meest op het Boeddhisme. Je slijt de goede patronen in. Het Boeddhisme leert daarboven op dat je door contact met wat er in je leeft, je tot inzicht komt. Dat inzicht laat je verkeerde neigingen wegsmelten.
Boeddhisten hebben het niet over zonde maar over onwetendheid. Wat ik daar belangrijk aan vind is de overtuiging dat je jezelf niet hoeft te dwingen om goed te leven, maar dat aandacht tot inzicht leidt en dat je er zo vanzelf komt.
Jezus herkent in zichzelf en in anderen de neigingen tot afkeer en begeerte, hij herkent de onwetendheid en wijst ze voortdurend aan: zachtzinnig en confronterend.

Nog een laatste opmerking over de Hoop, een van de drie kernwaarden van christendom. Het boeddhisme leert me om voorzichtig te zijn met de persoonlijke hoop op een beter leven. Onze hoop om aan het lijden te ontkomen is enorm. We hopen onze onzekerheid uit te bannen, onze angst te overwinnen, vast te houden wat we hebben. Dit is het soort hoop dat het Boeddhisme verwerpt, juist omdat het zorgt voor nog meer lijden. Dit soort hoop is een vorm van afweer. Het mag niet zo zijn als het is.

Wat we te leren hebben is ons op ons gemak te voelen in de houvastloosheid, de grondeloosheid van het bestaan. Pema Chodron heeft prachtige boeken geschreven over hoe om te gaan met moeilijke tijden in je leven –ik heb ze verslonden. Ze zegt: “Als we de hoop niet opgeven – dat het ergens anders beter is, dat we een beter mens kunnen worden – zullen we ons nooit op ons gemak voelen waar we zijn of zoals we zijn.” En daar gaat het om in het Boeddhisme: aanwezig zijn in het hier en nu met een warm overstromend hart, ondanks alle beperkingen die er zijn, ondanks alle pijn en onvolmaaktheid. Niet eigenlijk ergens anders willen zijn, niet eigenlijk iemand anders willen zijn. Dat is de basis voor het tot bloei komen van een mooi mens.

Tegelijk weiger ik de Hoop op het Koninkrijk Gods op te geven, de plek waar gerechtigheid en vrede zal zijn. Eens zal er gerechtigheid komen voor alle mensen, voor alle slachtoffers van geweld en onrecht. We putten hoop uit dat visioen. Wij ontlenen hoop en kracht om te overleven in barre omstandigheden van onrecht omdat we de wetenschap hebben dat de rechtvaardigheid van God ons leidt, dat we niet ten onder hoeven te gaan aan het slavenjuk.

Ik zie ik een prachtige ontmoeting tussen Christendom en Boeddhisme: de waarden die elkaar kunnen uitzuiveren, verdiepen en versterken. De basis voor een goede kruisbestuiving ligt hier waar de hoop op mijn persoonlijke bevrijding van mijn menselijke conditie wordt opgegeven en tegelijk de hoop op een rechtvaardige samenleving en bevrijding van alle levende wezens niet wordt opgegeven. Ik ga daarvoor: het zou een mooie westerse vorm van Boeddhisme en Christendom zijn.

Diana Vernooij is voorganger in de katholieke basisgemeente de Duif te Amsterdam en redacteur bij Vorm & Leegte, kwartaalblad boeddhisme, mens, samenleving